Martin Courtz, Groningen en Drenthe: “We brengen de voorzieningen weer terug bij de mensen”

De potentie van mobiliteitshubs is groot, zoveel is wel duidelijk. Maar hoe staat het ermee in de praktijk? Wat zijn de plannen en voor welke insteek wordt gekozen? Martin Courtz vertelt over de visie van en stand van zaken in de provincies Groningen en Drenthe.

“In Groningen en Drenthe is het hubprogramma anders opgezet dan in veel andere gebieden. We hebben hier niet de deelmobiliteit als vertrekpunt genomen, maar de netwerken openbaar vervoer en doelgroepenvervoer. Deze netwerken zijn op 57 locaties met elkaar verbonden – en dat zijn onze hubs. De buslijnen hebben we waar mogelijk ‘rechtgetrokken’: ze voorzien in directe en frequente verbindingen tussen de belangrijkste kernen in het gebied. Het doelgroepenvervoer is meer lokaal gericht en betreft vervoer op maat.

Ing. Martin Courtz werkt vanuit provincie Drenthe als programmamanager Hubs bij de provincies Groningen en Drenthe.

Met de koppeling van de twee netwerken snijdt het mes aan twee kanten. Mensen vanuit het WMO- en leerlingenvervoer kunnen dankzij de hubs, de ‘koppelvlakken’, makkelijker gebruikmaken van het ov. Dat verlaagt voor hen de drempel om langere afstanden af te leggen. Andersom kunnen ov-reizigers nu ook eenvoudig het doelgroepenvervoer gebruiken, de zogenaamde hubtaxi. Zo bieden we deur-tot-deur-vervoer in Groningen en Drenthe, een belangrijke voorwaarde voor de leefbaarheid.

Deze oplossing past goed bij ons landelijke gebied. Je ziet in sommige regio’s nog bussen die elke hoek van de wijk aandoen, maar dan maar een paar keer per dag langskomen. Daar is niemand bij gebaat. Dankzij de hubtaxi kunnen reizigers zélf het moment kiezen waarop ze willen reizen. Die taxi brengt hen naar de dichtstbijzijnde hub, waar ze overstappen op het openbaar vervoer, dat frequent en gedurende een langere bedieningsperiode rijdt.

Knopen verbeteren
Nu zijn veel knooppunten alleen maar bedoeld om reizigers snel in, uit en over te laten stappen. Dat is misschien efficiënt, maar als je een keer een aansluiting mist, sta je op een desolate plek waar je je niet veilig voelt. Dat stoot af en daar doe je de multimodale reis geen goed mee. Wij zijn daarom druk bezig onze hubs te verbeteren, met meer aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit en het aanbod van voorzieningen. We willen aangename plekken om te verblijven en te ontmoeten creëren en niet alleen overstapplekken. Dat gaan we bijvoorbeeld doen door zorg, onderwijs of sport te combineren met de hubs. De bereikbaarheid van die voorzieningen is dan meteen inclusiever: je hebt geen auto nodig om er te komen, maar het kan met ov en/of de hubtaxi.

Door de auto zijn voorzieningen de afgelopen decennia op steeds grotere afstand gekomen – en daar moeten we vanaf.

Meer in het algemeen streven we ernaar om niet alleen de mensen naar de voorzieningen te brengen, maar ook de voorzieningen naar de mensen. Door de auto zijn voorzieningen de afgelopen decennia op steeds grotere afstand gekomen – en daar moeten we vanaf. Daarom proberen we van een hub in de wijk of het dorp een centrale plek te maken waar ov, doelgroepenvervoer en deelvervoer worden gecombineerd met voorzieningen, zoals een dorpshuis of buurtwinkel. Een plek ook waar je je online bestelde boodschappen en pakketjes kan ophalen en dit kan aanvullen met streekproducten. Dit zorgt voor minder mobiliteit, maar het zorgt er vooral voor dat er weer een plek ontstaat in de wijk waar mensen elkaar informeel ontmoeten en beter leren kennen. Dat is uiteindelijk waar het om moet gaat bij hubs: niet om het aanbod van mobiliteit of voorzieningen, maar om mensen.”