Kansen in Europa – Over de mogelijkheden van internationale samenwerking

Met de transitie van wegkant naar in-car neemt de behoefte aan internationale samenwerking toe. Voertuigen stoppen immers niet bij de grens – en al die intelligente informatie , advies- en verkeersmanagementdiensten in de auto zouden het dus ook voorbij Hazeldonk of Rekkem moeten doen. Maar hoe zoek je als ITS-partij de aansluiting met de rest van Europa? Welke internationale (subsidie)programma’s lopen er en hoe haak je daarbij aan? In dit hoofdartikel van NM Magazine volop aandacht voor de kansen die Europa biedt.

 
Foto Dreamstime
Decennialang hebben we ons heerlijk op onze eigen regio en ons eigen land kunnen richten. Voorzieningen om het verkeer te informeren en bij te sturen waren voornamelijk weggebonden en daarmee ‘wegbeheerdersgebonden’. Dat we het in bijvoorbeeld Nederland technisch en organisatorisch allemaal wat anders regelden dan in België, Duitsland of Frankrijk deed er dan ook niet echt toe: als iedere wegbeheerder er maar voor zorgde dat de elektronische borden, kruizen en lichten boven z’n weg het deden.

Met intelligente transportsystemen, ITS, ligt dat anders. Nieuwe verkeersinformatie- en verkeersmanagementdiensten zijn bijna standaard in-car – en dus niet langer ‘weg- of wegbeheerdersgebonden’. Als we alles dan nog per land gaan regelen, schieten de schermpjes bij het passeren van de grens vanzelf op zwart. Voor aanvullende informatiediensten aan gebruikers zou dat geen ramp zijn, maar wel als het om diensten gaat die wegkantinformatie vervangen. Dat is slecht voor de verkeersveiligheid, maar ook voor de tevredenheid en het vertrouwen van gebruikers.

Dat geldt des temeer voor de transitie ‘van zelf rijden naar zelfrijdend’, die nu langzaamaan wordt ingezet. “Het zou vervelend zijn als je iedere keer dat je een grens passeert je zelfrijdende auto moet resetten”, merkte de Nederlandse minister Melanie Schultz onlangs droogjes op tijdens een informele bijeenkomst met transportministers van de EU (Transportraad) in Amsterdam. Er is maar één oplossing mogelijk: “Een structurele samenwerking tussen overheden en bedrijven [in Europa] is een must.”

Om tot ITS-diensten en -technologieën te komen die door heel Europa werken, moeten bijvoorbeeld standaards als ETSI up-to-date blijven en waar nodig worden uitgebreid, conform de ontwikkelingen. Er is afstemming nodig om eventuele belemmerende nationale regelgeving weg te nemen. Het is zaak dat de lidstaten één lijn kiezen in lastige dossiers als privacy, (data)veiligheid en aansprakelijkheid. En er is samenwerking nodig op het gebied van kennis – van elkaar leren, best practices delen – om de vaart erin te houden en qua ontwikkeling niet achter te raken op landen als de Verenigde Staten en Japan. Dat is goed voor de economie en bedrijvigheid in de EU, maar ITS zal dan ook sneller de beloftes kunnen inlossen van een betere bereikbaarheid, minder milieubelasting en meer veiligheid.

Brussel
Goed, samenwerking op Europees niveau is essentieel. Maar hoe doe je dat? Er is natuurlijk coördinatie vanuit Brussel nodig, maar de invulling van de samenwerking komt toch echt van afzonderlijke overheden, kennisinstellingen en bedrijven. In het onderstaande zullen we ingaan op drie manieren om je als ITS-stakeholder te roeren. Zonder de illusie te willen wekken dat één partij het verschil kan maken, bespreken we: 1) meepraten over beleidsvorming, 2) kennisuitwisseling en 3) deelnemen in Europese (subsidie)projecten voor innovatie en onderzoek. Op die laatste mogelijkheid zal het zwaartepunt van dit artikel liggen, waarbij we ook kort ingaan op relevante subsidieprogramma’s.

 
Foto Dreamstime 

BEÏNVLOEDING BELEID

Wat het meepraten over beleidsvorming betreft heeft de landelijke politiek natuurlijk de grootste stem. Nederland heeft afgelopen april nog slim gebruik gemaakt van haar invloed, tijdens de bijeenkomst van de Transportraad die we hierboven al noemden. Door het initiatief te nemen voor een redelijk vrijblijvende maar wel richtinggevende Declaration of Amsterdam on cooperation on the field of connected and automated driving, uiteindelijk ondertekend door de transportministers van alle lidstaten, heeft de overheid thema’s kunnen agenderen die de ontwikkeling van smart mobility versnellen, maar die tegelijkertijd goed aansluiten bij Nederlandse belangen.

Maar ook het bedrijfsleven en kennisinstituten kunnen het Brusselse beleid tot op zekere hoogte beïnvloeden. Aansluiting zoeken bij publiek-private samenwerkingsverbanden, platformen en koepelorganisaties ‘met ingangen in Brussel’ is één manier. Denk hierbij aan een initiatief als EU-EIP, wat staat voor het EU European ITS Platform. Dit platform richt zich vanuit de praktijk op (onder meer) harmonisatie en standaardisatie bij de uitvoering van ITS en Connected ITS. (Er is ook nog het EU C-ITS Platform, oftewel Platform for the Deployment of Cooperative Intelligent Transport Systems in the European Union. Op zich is dit Platform nog wat interessanter als het gaat om het beïnvloeden van de internationale koers, maar het is voor partijen lastiger om aansluiting te vinden. Dit zou eventueel via de bestaande leden kunnen, zoals Rijkswaterstaat.)

Een ander interessante organisatie is ERTICO, waar inmiddels zo’n honderd bedrijven en kennisinstellingen bij zijn aangesloten. Het samenwerkingsverband is in het leven geroepen om de ontwikkeling en implementatie van ITS in Europa te bevorderen.

Een voorbeeld van een koepelorganisatie is CLEPA, die de belangen behartigt van de automotive toeleveranciers. Soortgelijke koepelorganisaties bestaan voor vrijwel elke type industrie in het ITS-werkveld.

Liggen er eenmaal bepaalde beleidsvoorstellen op tafel dan is het vaak nog mogelijk feedback te geven. De Europese Commissie organiseert regelmatig raadplegingen waarbij zij stakeholders vraagt naar hun mening over effectbeoordelingen voor voorstellen die de Commissie voorbereidt of over evaluaties en geschiktheidscontroles van bestaand beleid. Alle actuele raadplegingen zijn on-line beschikbaar op de website van de Europese Commissie.
 

KENNISUITWISSELING

Deelname aan een van de bovengenoemde platforms of koepelorganisaties is ook waardevol om kennis te delen over de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van ITS. De transities ‘van wegkant naar in-car’ en ‘van zelf rijden naar zelfrijdend’ zullen een grote impact hebben op hoe wij ons verkeer en verkeersmanagement inrichten. Kennisuitwisseling en discussies op internationaal niveau helpen de lidstaten om zich hierop voor te bereiden, te anticiperen en in een vroeg stadium te weten waar de kansen (komen te) liggen.

Bovengenoemde platforms als EU-EIP en ERTICO zijn ook prima uitgangspunten voor de nodige kennisreisjes door Europa: deze organisatie organiseren met grote regelmaat workshops en andere bijeenkomsten. Uit bijvoorbeeld ERTICO zijn ook weer aan aantal nieuwe samenwerkingsverbanden ontstaan die zich richten op specifieke kennisterreinen en thema’s, zoals MaaS Alliance (publiek-private samenwerking rond Mobility as a Service), ADASIS (een open groep die werkt aan de interfacespecificaties van systemen voor rijtaakondersteuning) en Traffic Management 2.0. Kortom, er is voor elk wat wils.

De onderzoeksinstituten zelf doen overigens ook hun best de krachten te bundelen. Een voorbeeld is de European Conference of Transport Research Institutes, ECTRI, dat als doel heeft de samenwerking tussen kennisinstellingen te versterken en lijn te brengen in de onderzoeksactiviteiten op het gebied van transport.
 

SUBSIDIEPROGRAMMA’S

Samenwerken in Europa kan echter om een heel andere reden interessant zijn: de Europese Commissie initieert allerlei subsidie- en financieringsprogramma’s voor innovatie en onderzoek. Hiermee probeert de Commissie Europa’s concurrentiepositie te verstevigen, maar afzonderlijke partijen – overheden, kennisinstituten en marktpartijen – kunnen er natuurlijk financieel baat bij hebben. Het is meteen ook een manier van invloed uitoefenen. Onderzoeksresultaten vormen immers de basis voor het opstellen van mijlpalen en doelen, op welk gebied dan ook.

Omdat ITS een typisch innovatiewerkveld is, is het aantal financierings- en subsidiemogelijkheden groot. Wie een beeld wil krijgen van wat er loopt en heeft gelopen aan projecten, kan terecht op de site van CORDIS van de Europese Commissie. Zoek op een thema als Transport en je krijgt duizenden zoekresultaten over letterlijk honderden afgeronde en nog lopende projecten.
De mogelijkheden in de sector zijn zelfs zo divers, dat het voor een organisatie die voor het eerst ‘Europees gaat’, lastig kan zijn z’n weg te vinden. Voor ondernemers in Nederland is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland dan een uitkomst. De RVO verstrekt niet alleen uitgebreide informatie over bestaande subsidies, onder meer via haar website, maar geeft bijvoorbeeld ook trainingen hoe projectvoorstellen voor te bereiden. Vlaamse ondernemers kunnen terecht bij het (nieuwe) Agentschap Innoveren & Ondernemen.

De programma’s van de EU willen nog weleens als eis hebben dat de inschrijver een partnerschap aangaat met bedrijven, overheden of kennisinstellingen uit andere landen. Ook hiervoor is hulp voorhanden. Zo is er het Enterprise Europe Network, een initiatief van de Europese Commissie voor ondernemers, kennisinstellingen en organisaties die zich bezighouden met innovatie. Het netwerk helpt partijen kosteloos met het zoeken naar geschikte samenwerkingspartners. Zie www.enterpriseeuropenetwork.nl en www.enterpriseeuropevlaanderen.be.

Is het met al die hulp een kleine moeite om op een subsidieprogramma aan te haken? Nee, dat niet. De procedure die een bedrijf of organisatie moet doorlopen, is arbeidsintensief en biedt geen garantie op succes. Bovendien zijn de eisen streng en is de concurrentie pittig. Maar voor wie er uiteindelijk in slaagt een subsidie te verkrijgen, is het alleszins de moeite waard.
Nederland is tot nu toe relatief succesvol in het binnenhalen van subsidies. Volgens cijfers van de RVO heeft Nederland in de laatste twee jaar al ruim 1 miljard euro aan onderzoeksfinanciering binnengehaald (niet alleen op het gebied van ITS uiteraard). Nog een andere interessante graadmeter: binnen het thema Transport van het Europese financieringsprogramma Horizon 2020 zijn er bij maar liefst 71 projecten Nederlandse partijen betrokken als partner.

In het verleden waren het vooral de kennisinstituten en publieke organisaties die succesvol subsidies wisten aan te vragen, maar inmiddels vindt ook het bedrijfsleven de weg naar Europa. Minister Kamp van Economische Zaken informeerde de Tweede Kamer vorig jaar per brief over Horizon 2020 en hij wist te melden dat “het Nederlandse bedrijfsleven het goed doet met een budgetaandeel van 31,4%”. Ter vergelijking: onder het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling, de voorloper van Horizon2020, was dit budgetaandeel nog 22%. Ook het midden- en kleinbedrijf presteert steeds beter, aldus de minister in dezelfde brief. Kansen voor het MKB zijn er sowieso volop, want in haar Horizon2020-werkprogramma voor 2016 en 2017 moedigt de Europese Commissie deelname van het MKB specifiek aan.

De belangrijkste subsidie- en onderzoeksprogramma’s die mede ITS en smart mobility omvatten, zijn op het moment het al genoemde Horizon 2020, Connecting Europe Facility (CEF) en INTERREG. Ook het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) biedt kansen, al gaat het hier niet om een subsidie-instrument maar om het stimuleren van private investeringen.
Direct onder deze bijdrage zetten we de ins & outs van de programma’s op een rij.

Tot slot
Het is niet de vraag of maar de zekerheid dat het vakgebied ITS hoe langer hoe internationaler (in ons geval dan vooral: Europeser) wordt. Zoals we in de inleiding al aangaven zit de weggebruiker niet te wachten op allerlei slimme informatiediensten, in-car verkeersmanagementdiensten en geavanceerde rijtaakondersteuning die niet verder dan de dichtstbijzijnde landsgrens komt. Ondernemers zitten daar trouwens ook niet op te wachten. Want wat is beter: een markt ter grootte van Nederland of België of een markt bestaande uit 28 (of 27) lidstaten? Als overheid, kennisinstelling of onderneming kun je de nieuwe Europese regelgeving en standaards rustig afwachten, maar dan begin je al met een achterstand. Actief bijdragen – hoe lastig ook in het grote Europa – is dan een betere optie. Door nauw samen te werken met branchegenoten of gelijkgezinden kan wetgeving worden beïnvloed, door actief te zijn in de kennisplatforms zijn we goed voorbereid en door de ontwikkelingen in de subsidieprogramma’s te blijven volgen en erop in te schrijven, kan betaald een bijdrage aan de Europese samenwerking worden geleverd. Tel uit je winst.

___

De auteurs
Nynke Hofstra is adviseur bij Connecting Mobility.
Marcel Otto is Senior Advisor ITS International bij Connecting Mobility.

 

Horizon 2020

 
Het programma Horizon 2020 is in 2014 opgezet om Europees onderzoek en innovatie te stimuleren in zowel het bedrijfsleven als de wetenschap. Hiervoor is 80 miljard euro gereserveerd voor de periode 2014-2020.

Brussel (foto Dreamstime)Het programma bestaat uit drie hoofdpijlers die alle gericht zijn op het versterken van de concurrentiepositie van Europa in de wereld: industrieel leiderschap, maatschappelijke uitdagingen en excellente wetenschap. Eens in de twee jaar publiceert de Europese Commissie een nieuw Horizon 2020-werkprogramma waarin specifieke onderwerpen en onderzoeksvragen worden benoemd die in aanmerking komen voor financiering. Het werkprogramma geeft per onderwerp de eisen, projectvorm en deadlines aan.

Projectvormen
Twee belangrijke projectvormen binnen het programma zijn Research & Innovation Actions en Innovation Actions. Deze kennen als strikte eis dat er een consortium moet worden gevormd met minimaal drie organisaties uit minimaal drie verschillende landen. In de praktijk blijkt echter dat het grotere consortia zijn met vijf tot soms wel twintig partners, die de subsidies binnenslepen. Van de twee projectvormen richt Research & Innovation Actions zich echt op onderzoeksprojecten. De financiering is 100 procent. De Innovation Actions focust op innovatieprojecten, waarbij normaliter 70 procent gefinancierd wordt (voor non-profit organisaties geldt wel 100 procent).
Een derde belangrijke projectvorm is SME Instrument. Deze vorm is speciaal bedoeld voor het midden- en kleinbedrijf dat zich internationaal wil positioneren en verder wil groeien. De uitvragen betreffen vooral haalbaarheidsstudies, research & development en commercialisatie. Bij deze aanvragen hoeft géén consortium te worden gecreëerd. Bovendien kunnen geïnteresseerde partijen op elk moment van het jaar een projectaanvraag indienen. Vier keer in het jaar, op de zogenoemde cut-off-dates, worden de projectvoorstellen beoordeeld. Het voordeel van deze projectvorm is dat inschrijven relatief eenvoudig is en er snel duidelijkheid is over het wel of niet slagen van het projectvoorstel. Het nadeel is dat het aantal inzendingen fors hoger ligt dan bij de andere projectvormen.
Alle gedetailleerde informatie over de onderwerpen, onderzoeksvragen, bijbehorende projectvormen, eisen en de planning zijn te vinden op de Participants Portal van de Europese Commissie.

ITS
Binnen Horizon 2020 is het thema ‘Slim, groen en geïntegreerd transport’ in het huidige werkprogramma 2016-2017 bij uitstek relevant voor het vakgebied verkeer en vervoer. Onder dit thema, dat valt onder de noemer Maatschappelijke uitdagingen, worden onderwerpen als automatisch wegtransport en ITS-oplossingen geschaard.
De thema’s in het werkprogramma vormen de basis voor de calls for proposals (oproepen voor projectvoorstellen) waar geïnteresseerde partijen op kunnen inschrijven. Overigens kunnen stakeholders ook invloed uitoefenen op het vaststellen van de prioriteiten en onderzoeksonderwerpen van elk nieuw werkprogramma. In Nederland is meepraten mogelijk via de klankbordgroep Horizon 2020 van de RVO.

 

Horizon 2020 in het kort

Voor wie? Kennisinstellingen, bedrijfsleven (ook nadrukkelijk het MKB), overheden en individuele onderzoekers.
Wat wordt gefinancierd? Innovatieve projecten, aantrekken en behouden van onderzoekers, versterken van het internationale netwerk en het verkrijgen van kennis en expertise. 70 tot 100% financiering.
Belangrijke data? De deadlines voor de calls for proposals verschillen per call en zijn te vinden in het werkprogramma 2016-2017. Voor de onderwerpen in de categorie ‘Slim, groen en geïntegreerd transport’ liggen de deadlines veelal (niet allemaal) in januari 2017.
Belangrijkste eisen? Bij veel van de calls is het opzetten van een consortium van ten minste drie partnerorganisaties uit ten minste drie verschillende lidstaten een eis.
Meer informatie? Site RVO, site Europese Commissie en Participants Portal.

 

CONNECTING EUROPE FACILITY

 
Connecting Europe Facility, kortweg CEF, is een programma van de Europese Commissie dat zich richt op het verbeteren van de infrastructuur in Europa. Het CEF co-financiert projecten die de hoofdnetwerken voor energie, vervoer en telecommunicatie in de lidstaten verbeteren. Het deelprogramma CEF Transport focust specifiek op het verwezenlijken van het kernnetwerk en het uitgebreide netwerk dat de belangrijkste industrieën in Europa met elkaar moet verbinden. Hiervoor is voor de periode 2014-2020 € 24 miljard opzijgelegd.

Het kernnetwerk en het uitgebreide netwerk vormen samen het Trans-European Network for Transport, TEN-T, bedoeld voor zowel het vervoer van passagiers als het transport van goederen. Door de ontbrekende schakels in het Europese netwerk in te vullen en zwakke punten te verbeteren hoopt de Europese Commissie de economische groei in Europa te stimuleren en de concurrentiepositie te versterken. Het gaat in dit verband niet alleen om wegen bouwen, maar ook om het slim en duurzaam inrichten van het vervoersnetwerk en om het verbeteren van de interoperabiliteit van de verschillende transportdiensten.

Projectvoorstellen die in het kader van CEF Transport worden ingediend, moeten specifiek gericht zijn op het TEN-T, waarbij de nadruk ligt op het realiseren van het kernnetwerk en in mindere mate op het uitgebreide netwerk. Dit kernnetwerk bestaat uit negen corridors, waarvan er drie door Nederland en België lopen: de Noordzee-Oostzeecorridor, de Rijn-Alpencorridor en de Noordzee-Middellandse-Zeecorridor.
Het CEF focust op oplossingen die in principe klaar zijn om uitgerold te worden. Het is niet nodig om bij projectaanvragen een consortium te vormen. Wel is er wat Nederlandse indieners betreft instemming nodig van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Dit heeft te maken met het gegeven dat de projectvoorstellen niet mogen botsen met de Nederlandse belangen.

Projectvormen
Er bestaan verschillende projectvormen binnen het CEF. Partijen kunnen projectvoorstellen indienen in de vorm van studies ter voorbereiding van implementatie- of uitvoeringsprojecten. Hierbij geldt een subsidiebijdrage van 50 procent. Voor de implementatie- of uitvoeringsprojecten zelf geldt een bijdrage van 10 tot 40 procent.
De volgende call is in oktober 2016 voor onder meer vervoersdiensten, waarbij de ontwikkeling van innovatieve, efficiënte en duurzame transportdiensten centraal staat. Ook ITS en Smart Mobility zijn onderdeel van deze call, die een waarde vertegenwoordigt van € 750 miljoen.
Voor Nederland is de RVO het eerste aanspreekpunt.

 

CEF in het kort

Voor wie? Lidstaten, bedrijfsleven (ook MKB), publieke instellingen en publiek-private samenwerkingsverbanden in de EU.
Wat wordt gefinancierd? Voor het onderdeel Vervoersdiensten van de aankomende call gaat het om studies (bijdrage van 50%) en werken (bijdrage van 10% tot 40%).
Belangrijke data? De volgende call is in oktober 2016, met een deadline in begin 2017. Het betreft onder meer ITS en stedelijke knooppunten. Er is in die call € 750 miljoen beschikbaar. Op 25 oktober organiseert INEA hierover een informatieavond in Brussel.
Belangrijkste eisen? Een projectvoorstel dient gericht te zijn op het netwerk TEN-T. Er is geen consortium van partners nodig om een projectvoorstel in te dienen. Wel is er voor Nederlandse indieners instemming nodig van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Meer informatie? Site RVO, site Europese Commissie.

 

INTERREG

 
De Europese subsidieregeling INTERREG 2014-2020 is voor innovatieve duurzaamheidsprojecten. ITS valt daar bij uitstek onder. In totaal is er in het INTERREG-programma € 8,9 miljard beschikbaar.

INTERREG richt zich op ruimtelijke en regionale ontwikkeling. Twee programma’s in het bijzonder bieden mogelijkheden voor ITS en Smart Mobility én zijn van toepassing op Nederland en België.
INTERREG B is gericht op ‘transnationale’ samenwerking. Twee van de vijftien deelprogramma’s betreffen Nederland en België, North West Europe en North Sea Region. De eerste heeft onder meer als doel de overgang naar een koolstofarme economie te versnellen. Dat is mede mogelijk door het terugdringen van broeikasgasemissies in het transportsysteem. Een belangrijk thema in het deelprogramma North Sea Region is duurzaam vervoer, met een focus op het creëren van duurzame oplossingen voor personen- en goederentransport.
Dan is er nog INTERREG Europe. Dit onderdeel is gericht op interregionale samenwerking door heel Europa. De thema’s binnen dit programma zijn vrij breed ingestoken en focussen bijvoorbeeld op het versterken van onderzoek en innovatie en het verbeteren van de concurrentiepositie van het MKB. Duurzaamheid – en daarmee ITS en Smart Mobility – spelen een grote rol in de projecten.

 

INTERREG in het kort

Voor wie? Overheden (ook regionaal), bedrijfsleven, publieke instellingen (non-profit) en kennisinstellingen.
Wat wordt gefinancierd? Projecten die oplossingen bieden voor gezamenlijke (regionale) problemen. Het uitwisselen van kennis en ervaring valt hier ook onder. De hoogte van het financieringspercentage varieert van 50% tot 85% van de kosten.
Belangrijke data? Verschilt per programma. INTERREG B heeft calls voor North West Europe vanaf half oktober 2016 en voor North Sea Region vanaf november 2016.
Belangrijkste eisen? Het vormen van een consortium met partijen uit andere deelnemende landen is een vereiste. Overige eisen verschillen per (deel)programma en zijn te vinden op de websites van de programma’s.
Meer informatie? Site RVO, site INTERREG, www.northsearegion.eu en www.nweurope.eu.

 

EUROPEES FONDS VOOR STRATEGISCHE INVESTERINGEN

 
Het Europees Fonds voor Strategische Investeringen, EFSI, is onderdeel van het eind 2014 geïnitieerde Investeringsplan voor Europa. Het EFSI zet € 16 miljard garantiekapitaal van de EU en € 5 miljard kapitaal van de Europese Investeringsbank (EIB) in om private investeerders te overtuigen in Europese projecten te stappen.

Het EFSI is geen subsidie-instrument, maar een middel om investeringen in Europa te stimuleren: het zal garanties, leningen en risicokapitaal kunnen verstrekken in combinatie met private financiering. Dankzij de EU-garantie uit EFSI zal de EIB bijvoorbeeld meer risico kunnen nemen bij financieringen.
Het EFSI richt zich op specifieke doelsectoren, waaronder ‘ontwikkeling van vervoersinfrastructuur en innovatieve technologieën’ en ‘onderzoek, ontwikkeling en innovatie’. Het fonds biedt institutionele investeerders van binnen en buiten Europa toegang tot levensvatbare projecten. Tegelijkertijd krijgen initiatiefnemers van projecten vlotter toegang tot risicokapitaal. Een speciaal internetportaal, het Europees Investeringsprojectenportaal, EIPP, vergemakkelijkt de koppeling tussen projectontwikkelaars en investeerders.

 

EFSI in het kort

Voor wie? Bedrijfsleven (ook midden- en kleinbedrijf) en publieke instellingen.
Wat wordt gefinancierd?
Investeringen van private partijen worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Het EFSI is dus vooral interessant om de financiering rond te krijgen. De EIB financiert in de regel maximaal 50% van investeringen en projecten, vanaf een totaal investeringsbedrag van € 50 miljoen.
Belangrijkste eisen? De aanvrager zal altijd substantiële financiering van derde partijen (publieke en/of private financiers) moeten inbrengen.
Meer informatie? Nederlandsinvesteringsagentschap.nl en site Europese Commissie.